variant

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • va·ri·ant
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘afwijking van de norm’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • Naamwoord van handeling van variëren met het achtervoegsel -ant [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord variant varianten
verkleinwoord variantje variantjes

Zelfstandig naamwoord

variant v / m [3]

  1. vorm die enigszins van de tot dan gebruikelijke afwijkt
    • elke vertakking in de oplossing van een dam- of schaakprobleem wordt een variant genoemd 
Verwante begrippen
Antoniemen
Hyponiemen
  • ablautvariant
  • afstudeervariant
  • basisvariant
  • griepvariant
  • invariant
  • lerarenvariant
  • nonvariant
  • nulvariant
  • openingsvariant
  • productvariant
  • spaarvariant
  • spelvariant
  • spellingvariant
  • stijlvariant
  • taalvariant
  • tekstvariant
  • tunnelvariant
  • tussenvariant
  • virusvariant
  • voetbalvariant
  • voorkeursvariant
  • vormvariant
  • vrijstellingenvariant
  • waterstofvariant
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord variant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.