invariant
Nederlands
Woordafbreking
- in·va·ri·ant
Woordherkomst en -opbouw
- [zelfstandig naamwoord] zelfstandig gebruik van het bijvoeglijk naamwoord
- [bijvoeglijk naamwoord] van het Frans invariant; op te vatten als afleiding van variant met het ontkennend voorvoegsel in-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | invariant | invarianten |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord invariant v/m
- onveranderd blijvende grootheid
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | invariant | invarianter | invariantst |
verbogen | invariante | invariantere | invariantste |
partitief | invariants | invarianters | - |
Hyponiemen
- tijdinvariant, tijdsinvariant, vermogensinvariant
Afgeleide begrippen
- invariantie
Gangbaarheid
- Het woord invariant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'invariant' herkend door:
46 % | van de Nederlanders; |
70 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.