vakantieganger

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • va·kan·tie·gan·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vakantieganger vakantiegangers
verkleinwoord vakantiegangertje vakantiegangertjes

Zelfstandig naamwoord

vakantieganger m

  1. Iemand die op vakantie gaat.
    • In de steden Parijs, Londen en Amsterdam zie je veel vakantiegangers 
Synoniemen
  1. toerist, reiziger

Gangbaarheid

  • Het woord vakantieganger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.