vaag
Nederlands
Woordafbreking
- vaag
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘onduidelijk’ voor het eerst aangetroffen in 1798 [1] [2] [3]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | vaag | vager | vaagst |
verbogen | vage | vagere | vaagste |
partitief | vaags | vagers | - |
Verwante begrippen
Vertalingen
1.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
vagen |
vaag
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vagen
- Ik vaag.
- gebiedende wijs van vagen
- Vaag!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vagen
- Vaag je?
Gangbaarheid
- Het woord vaag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'vaag' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.