uni-

Nederlands
Huidig
bestand
10
Uitspraak
Woordafbreking
  • uni-
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van het Latijnse 'unus' (een)

Voorvoegsel

uni- [1]

  1. ter vorming van woorden waar sprake is van één ding (voor alles)
Verwante begrippen
Hyponiemen
   
  • uniaal
  • unicaat
  • unicum
  • unificering
  • unifiller
  • unifiëren
  • uniformeren
  • uniformering
  • unikleurig
  • unilateralisme
  • unimoleculair
  • unioniste
  • uniphase
  • uniplanair
  • unipotent
  • uniseks
  • unisono
  • unisource
  • unitarisme
  • unitarist
  • unitariste
  • unitariër
  • uniteit
  • universaal
  • universalijk
  • universalisme
  • universalist
  • universaliste

Gangbaarheid
  • Het woord 'uni-' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Verwijzingen
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).

Deens
Huidig
bestand
1
Woordafbreking
  • uni-

Voorvoegsel

uni-

  1. uni-
Afgeleide begrippen

Noors
Huidig
bestand
1
Woordafbreking
  • uni-

Voorvoegsel

uni-

  1. uni-
Afgeleide begrippen

Nynorsk
Huidig
bestand
1
Woordafbreking
  • uni-

Voorvoegsel

uni-

  1. uni-
Afgeleide begrippen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.