unanimiteit
Nederlands
Woordafbreking
- una·ni·mi·teit
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘eenstemmigheid’ voor het eerst aangetroffen in 1553 [1]
- Afgeleid van unaniem met het achtervoegsel -iteit
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | unanimiteit | unanimiteiten |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
unanimiteit v
- eenstemmigheid
Gangbaarheid
- Het woord unanimiteit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'unanimiteit' herkend door:
85 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.