uitzagen
Nederlands
Woordafbreking
- uit·za·gen
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van uit bw en zagen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitzagen |
zaagde uit |
uitgezaagd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
uitzagen [1]
- overgankelijk door zagen wegnemen uit (een plaat)
- overgankelijk door zagen uit iets vormen
Afgeleide begrippen
- uitzaging
Werkwoord
vervoeging van |
---|
uitzien |
uitzagen
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van uitzien
- ...dat wij uitzagen.
- ...dat jullie uitzagen.
- ...dat zij uitzagen.
- ...dat wij uitzagen.
Gangbaarheid
- Het woord uitzagen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'uitzagen' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.