uitstroom

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·stroom
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord uitstroom uitstromen
verkleinwoord uitstroompje uitstroompjes

Zelfstandig naamwoord

uitstroom m [1]

  1. geheel van entiteiten die iets verlaten
Afgeleide begrippen
  • uitstromer, uitstroming, uitstroombeleid, uitstroomklep, uitstroompremie, uitstroomsnelheid

Gangbaarheid

  • Het woord uitstroom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Werkwoord

vervoeging van
uitstromen

uitstroom

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitstromen
    • ... dat ik uitstroom. 
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.