uitstoot
Nederlands
Woordafbreking
- uit·stoot
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van uit en stoot ww [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | uitstoot | uitstoten |
verkleinwoord | uitstootje | uitstootjes |
Zelfstandig naamwoord
uitstoot m
- afvalstoffen van een fabriek die worden uitgestoten
- In Nederland gelden op dit moment zelfs helemaal geen normen op het gebied van uitstoot door houtrook. De strengere Europese ecodesignnorm, die eigenlijk pas voor 2022 gepland staat, moet volgens de vereniging daarom sneller in Nederland worden ingevoerd. [2]
- aantal werknemers dat ontslagen wordt, aantal vrijgekomen vacatures dat in een bedrijf niet meer opgevuld wordt, arbeidsuitstoot
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
- uitstootgas, uitstootrechten, uitstootreductie, uitstootsticker, uitstootvermindering
Werkwoord
vervoeging van |
---|
uitstoten |
uitstoot
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitstoten
- ... dat ik uitstoot.
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitstoten
- ... dat jij uitstoot.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitstoten
- ... dat hij uitstoot.
Gangbaarheid
- Het woord uitstoot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'uitstoot' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.