uitspreken
Nederlands
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
uitspreken | uitsprekend |
uitspraak | uitgesproken |
Woordafbreking
- uit·spre·ken
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van uit bw en spreken ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitspreken 'ʌʏt.spre.kə(n) |
sprak uit spraken uit sprɑk 'ʌʏt spra.kən 'ʌʏt |
uitgesproken 'ʌʏt.xespro.kə(n) |
klasse 4 | volledig |
Werkwoord
uitspreken
- overgankelijk het geschreven woord in klank omzetten
- De ij en de ei worden hetzelfde uitgesproken.
- wederkerend zich ~: een beslissing mededelen
- De rechtbank heeft zich daarover nog niet uitgesproken.
Gangbaarheid
- Het woord uitspreken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'uitspreken' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.