uitje
Nederlands
Woordafbreking
- [1] uit·je
- [2] ui·tje
Zelfstandig naamwoord
uitje o dim. tant.
- een gelegenheid waarbij mensen uitgaan en vertier zoeken
- We hebben er een gezellig uitje van gemaakt.
- (plantkunde) (voeding) Allium cepa
verkleinwoord enkelvoud van ui
- Je kunt er ook wat uitjes in doen.
Hyponiemen
- [1] afdelingsuitje, familie-uitje
- [2] bosuitje, inmaakuitje, lente-uitje, pootuitje, zilveruitje
Vertalingen
1. een gelegenheid waarbij mensen uitgaan en vertier zoeken
Gangbaarheid
- Het woord uitje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'uitje' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.