uitduiden

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·dui·den
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

uitduiden [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitduiden
duidde uit
uitgeduid
zwak -d volledig
  1. uitleggen, uiteenzetten, beschrijven
    • „Maar kan je 't dan niet zoo'n beetje uitduiden, Piet? Als Moeder het wist, kon ze je misschien helpen." [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord uitduiden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.