uitdraaien

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·draai·en
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitdraaien
draaide uit
uitgedraaid
zwak -d volledig

Werkwoord

uitdraaien [1]

  1. ~ op: uiteindelijk als resultaat hebben
    • De werknemersorganisatie is bang dat de reorganisatie uitdraait op een massaontslag. 
    • Het zal wel op een teleurstelling uitdraaien. 
  1. overgankelijk door draaien iets ergens uit halen
    • Voorzichtig draaide hij de ontsteking uit de bom. 
  1. ergatief stoppen met draaien
    • Wacht even tot de machine helemaal is uitgedraaid. 
  1. overgankelijk door draaien aan een schakelaar uitdoen
    • Heb ik het gas nou wel uitgedraaid? 
  1. overgankelijk met een printer afdrukken op papier
    • Ik kon het document niet uitdraaien. 
Antoniemen
Afgeleide begrippen
  • uitdraaibank, uitdraaier, uitdraaiing

Zelfstandig naamwoord

uitdraaien mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord uitdraai

Gangbaarheid

  • Het woord uitdraaien staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.