tut
Nederlands
Woordafbreking
- tut
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘tussenwerpsel: uitdrukking van ongeduld’ voor het eerst aangetroffen in 1567 [1] [2] [3] [4] [5]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tut | tutten |
verkleinwoord | tutje | tutjes |
Zelfstandig naamwoord
Gangbaarheid
- Het woord tut staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'tut' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "tut" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- tut op website: Etymologiebank.nl
- tut op website: Etymologiebank.nl
- tut op website: Etymologiebank.nl
- tut op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.