triool
![](../I/m/YB0127_Sextolet_triolet_modif._Dutch_text.png)
De onderverdeling bij triool en sextool
Nederlands
Woordafbreking
- tri·ool
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘drie noten met tijdswaarde van twee of vier noten’ voor het eerst aangetroffen in 1754 [1]
- Afgeleid van het Italiaanse trio (drie) (met het voorvoegsel tri-) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | triool | triolen |
verkleinwoord | triooltje | triooltjes |
Zelfstandig naamwoord
triool v/m)
- (muziek) een drietal muzieknoten of rusten op een plaats waar het gewone patroon, tweedelig is.
- Als symbool voor de triool hanteert men drie gewone nootsymbolen met een toevoeging:bijv. “3” of “3:2”.
Gangbaarheid
- Het woord triool staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'triool' herkend door:
43 % | van de Nederlanders; |
61 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.