trapeze

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  trapeze    (hulp, bestand)
  • IPA: /trɑˈpezə/
Woordafbreking
  • tra·pe·ze
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zweefrek’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1874 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord trapeze trapezes
verkleinwoord trapezetje trapezetjes

Zelfstandig naamwoord

trapeze v/m

  1. een zweefrek voor acrobaten
  2. een hulpmiddel voor het buiten boord hangen om een zeilboot in balans te houden
Afgeleide begrippen
  • trapezeacrobaat, trapezeartiest, trapezenummer, trapezeoefening, trapezewerk, trapezewerker, trapezist
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord trapeze staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

enkelvoud meervoud
trapeze trapezes

Zelfstandig naamwoord

trapeze

  1. trapezium
  2. trapeze
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.