trapeze
Nederlands
Woordafbreking
- tra·pe·ze
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zweefrek’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1874 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | trapeze | trapezes |
verkleinwoord | trapezetje | trapezetjes |
Zelfstandig naamwoord
trapeze v/m
Afgeleide begrippen
- trapezeacrobaat, trapezeartiest, trapezenummer, trapezeoefening, trapezewerk, trapezewerker, trapezist
Vertalingen
1. een zweefrek voor acrobaten
2. een hulpmiddel voor het buiten boord hangen om een zeilboot in balans te houden
Gangbaarheid
- Het woord trapeze staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'trapeze' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.