transitie
Nederlands
Woordafbreking
- tran·si·tie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘overgang’ voor het eerst aangetroffen in 1658 [1]
- afgeleid van het Franse transition (met het voorvoegsel trans- en met het achtervoegsel -ie) [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | transitie | transities |
verkleinwoord | transitietje | transitietjes |
Zelfstandig naamwoord
transitie v [4]
- De transitie naar duurzame energie verliep niet zonder slag of stoot.
Vertalingen
1. structurele overgang of omschakeling
Gangbaarheid
- Het woord transitie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'transitie' herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "transitie" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Wiktionnaire
- transitie op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.