toto

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • to·to
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘systeem van wedden’ voor het eerst aangetroffen in 1944 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord toto toto's
verkleinwoord totootje totootjes

Zelfstandig naamwoord

toto m [3]

  1. gokspel waarbij men de uitslag van een aantal wedstrijden poogt te raden
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • totobureau, totodivisie, totoformulier

Gangbaarheid

  • Het woord toto staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
81 %van de Nederlanders;
32 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Frans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?

Zelfstandig naamwoord

toto m

  1. (spreektaal) hoofdluis, luis, ongedierte
  1. «Ces totos, on va les éliminer une bonne fois pour toutes.»
    Die luizen gaan we voor eens voor altijd uitroeien. [1][2]

Verwijzingen

Slowaaks

Aanwijzend voornaamwoord

toto

  1. deze, dit; onzijdig enkelvoud van tento.


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /ˈtɔtɔ/
Woordafbreking
  • to·to

Aanwijzend voornaamwoord

toto

  1. deze, dit; onzijdig nominatief enkelvoud van tento.
  2. deze, dit; onzijdig accusatief enkelvoud van tento.
Synoniemen
  • tohle
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.