toto
Nederlands
Woordafbreking
- to·to
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘systeem van wedden’ voor het eerst aangetroffen in 1944 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | toto | toto's |
verkleinwoord | totootje | totootjes |
Zelfstandig naamwoord
toto m [3]
- gokspel waarbij men de uitslag van een aantal wedstrijden poogt te raden
Hyponiemen
- intertoto, paardentoto, sporttoto, voetbaltoto
Afgeleide begrippen
- totobureau, totodivisie, totoformulier
Gangbaarheid
- Het woord toto staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'toto' herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
32 % | van de Vlamingen. |
Frans
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Zelfstandig naamwoord
toto m
Tsjechisch
Uitspraak
- IPA: /ˈtɔtɔ/
Woordafbreking
- to·to
Aanwijzend voornaamwoord
toto
Synoniemen
- tohle
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.