toetser

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • toet·ser
Woordherkomst en -opbouw
  • naamwoord van handeling toetsen met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord toetser toetsers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

toetser m [1]

  1. iemand die iets controleert
    • Het is bekend dat de ’parade der toetsers’ van het gemeentelijk bouw- en woningtoezicht niet voorop lopen, als het gaat om kennis van en interesse in nieuwe ontwikkelingen. Een goed begin zou zijn om van overheidswege deze nieuwe ontwikkelingen te stimuleren en toe te passen en eventuele ’hindernissen’ binnen diezelfde overheid te slechten. [2] 
    • Ook Jeremia 6:27-30 is prachtig, met drie metallurgische metaforen achter elkaar. Een ervan is dat de profeet wordt geroepen om een tester/toetser voor het volk te zijn. [3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord toetser staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
90 %van de Nederlanders;
73 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. De Telegraaf 10 apr. 2018 ’Bouwtoezicht loopt achter’
  3. Reformatorisch Dagblad Janita van Hoeven-ten Voorde 08-04-2011 Jeremia telt meeste metaalmetaforen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.