tiend

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  tiend    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈtint/
Woordafbreking
  • tiend
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tiend tienden
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

tiend m / o

  1. (religie) (joods) Bijbelse verplichting een tiende van de opbrengsten van het land aan de priesters af te staan
    • Ook alle tienden des lands, van het zaad des lands, van de vrucht van het geboomte, zijn des HEEREN; zij zijn den HEERE heilig. [3]
  1. (religie) (christelijk) kerkbelasting, gebaseerd op de Bijbelse verpllichting
  2. (economie), (geschiedenis) belasting ter grootte van een evenredig deel van de opbrengsten, gegroeid uit de eerdere kerkbelasting
Synoniemen
Hyponiemen
  • groftiend, smaltiend
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord tiend staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
27 %van de Nederlanders;
17 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.