thuisclub

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • thuis·club
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord thuisclub thuisclubs
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

thuisclub v/m [1]

  1. (sport) de sportvereniging op wiens terrein de wedstrijd gespeeld wordt, de ontvangende club
    • Voor Racing was het een moeilijke wedstrijd tegen seizoensrevelatie Gent. De club uit Brussel kwam 2-0 voor, maar zag Gantoise terugkomen tot 2-2. Uiteindelijk maakte de thuisclub er toch nog 3-2 van.[2] 
    • Achtervolger Fortuna Sittard profiteerde optimaal van de nederlaag van NEC. De Limburgers wonnen met 1-3 van Helmond Sport. Andre Vidigal bezorgde Fortuna twee keer de voorsprong en dus de overwinning. Stefan Askovski maakte het in blessuretijd nog erger voor de thuisclub. Zo heeft NEC nu nog maar een voorsprong van vier punten op Fortuna.[3] 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord thuisclub staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 12/NOVEMBER/2017
  3. Tubantia Tijani Goullet 27-NOVEMBER-2017
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.