thermometer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: thermometer (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /ˈtɛrmoˌmetər/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈtɛrmoˌmetər/
Woordafbreking
- ther·mo·me·ter
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘temperatuurmeter’ voor het eerst aangetroffen in 1636 [1]
- afgeleid van meter met het voorvoegsel thermo- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | thermometer | thermometers |
verkleinwoord | thermometertje | thermometertjes |
Zelfstandig naamwoord
thermometer m
- een meetinstrument om temperaturen te meten
Hyponiemen
|
|
|
|
|
Afgeleide begrippen
- thermometerbuis, thermometergraad, thermometerhut, thermometerkooi, thermometerschaal, thermometerstand
Vertalingen
1. een meetinstrument om temperaturen te meten
|
Gangbaarheid
- Het woord thermometer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'thermometer' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.