ten

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  ten    (hulp, bestand)
  • IPA: /tɛn/
Woordafbreking
  • ten
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘voorzetsel + lidwoord’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1236 [1]

Voorzetsel

ten

  1. samentrekking van te + den (enkelvoud datief mannelijk en onzijdig), komt voor in staande uitdrukkingen
    • Dat is ten eerste niet gewenst en ten tweede niet mogelijk. 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord ten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
86 %van de Nederlanders;
81 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Engels

0010
ten,
op een abacus


Telwoord (Engels)
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9
10 11 12 13 14 15 16 17 18 19
20 21 22 23 24 25 26 27 28 29
30 31 32 33 34 35 36 37 38 39
40 41 42 43 44 45 46 47 48 49
50 51 52 53 54 55 56 57 58 59
60 61 62 63 64 65 66 67 68 69
70 71 72 73 74 75 76 77 78 79
80 81 82 83 84 85 86 87 88 89
90 91 92 93 94 95 96 97 98 99
100 200 300 400 500 600 700 800 900 1000
106 109 1012 1015 1018 1021 1024 1027 1030 1033
1036 1039 1042 1045 1048 1051 1054 1057 1060 1063
10100 10303 103003
Uitspraak
  • IPA: /tɛn/

Hoofdtelwoord

ten

  1. tien

Spaans

Werkwoord

vervoeging van
tener

ten

  1. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van tener
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.