tegelijk
Nederlands
Woordafbreking
- te·ge·lijk
Bijwoord
tegelijk
- op hetzelfde moment
- Zij draaiden zich allebei plotseling om en liepen tegelijk naar de ijskraam terug.
- in dezelfde periode
- Volgens mij hebben zij tegelijk gestudeerd.
- tevens.
- Zij is arts en tegelijk schrijfster.
- samen met iemand of iets anders
- Als de timmerman toch komt, kun je tegelijk de rest van de meubels laten repareren.
Vertalingen
1. op hetzelfde moment
2. in dezelfde periode
4. samen met iets of iemand anders
Gangbaarheid
- Het woord tegelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'tegelijk' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.