tandsteen
Nederlands
Woordafbreking
- tand·steen
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van tand en steen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tandsteen | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
tandsteen m en o
- (medisch) de afzetting van caliumzouten en verontreinigingen op gebitselementen
- Een neanderthaler die 36.000 jaar geleden in de Grot van Spy (België) leefde, at flink wat schapenvlees. Dat is op een onverwachte manier ontdekt: het DNA van de schapen zat in het tandsteen dat nu nog op zijn tanden zit. [1]
Vertalingen
1. de afzetting van caliumzouten en verontreinigingen op gebitselementen
Gangbaarheid
- Het woord tandsteen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'tandsteen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.