talon

1. rand als versiering met een doorsnee die boven half bol en van onder half hol is
uitstekende deel onderaan een strijkstok

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  talon    (hulp, bestand)
  • IPA: /ta­ˈlɔn/
Woordafbreking
  • ta·lon
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bewijs voor nieuw couponblad’ voor het eerst aangetroffen in 1855 [1]
  • van Frans talon "hiel" met de afgeleide betekenis "onderste of laatste deel" [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord talon talons
verkleinwoord talonnetje talonnetjes

Zelfstandig naamwoord

talon m

  1. (bouwkunde) rand als versiering met een doorsnee die boven half bol en van onder half hol is
  2. (muziek) uitstekende deel onderaan een strijkstok
  3. (economie) bewijs dat recht geeft op een nieuw couponblad wanneer alle coupons die bij een aandeel of obligatie horen zijn gebruikt
  4. (kaartspel) de verzameling kaarten die na het delen over zijn
Synoniemen
  • [1] hielojief
  • [1] omgekeerd ojief
  • [1] verkeerd ojief
  • [4] koopkaarten
  • [4] stokkaarten

Gangbaarheid

  • Het woord talon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
34 %van de Nederlanders;
70 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Frans

Uitspraak
  • Geluid:  talon    (hulp, bestand)
  • IPA: /talɔ̃/
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  talon     le talon     talons     les talons  

Zelfstandig naamwoord

talon m

  1. (anatomie) hiel
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.