struma
Nederlands
Woordafbreking
- stru·ma
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘kropgezwel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1661 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | struma | struma's |
verkleinwoord | strumaatje | strumaatjes |
Synoniemen
- kropziekte
Afgeleide begrippen
- strumalijder
Vertalingen
1. krop
Gangbaarheid
- Het woord struma staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'struma' herkend door:
56 % | van de Nederlanders; |
18 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.