status
Nederlands
Woordafbreking
- sta·tus
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘maatschappelijk aanzien’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1959 [1]
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘stand, toestand’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1745 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | status | statussen |
verkleinwoord | statusje | statusjes |
Zelfstandig naamwoord
status m
Hyponiemen
- beschermingsstatus, cultstatus, gedoogstatus, junkstatus, kredietstatus, ontheemdenstatus, verblijfsstatus, vluchtelingenstatus, vreemdelingenstatus
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord status staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'status' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.