rank

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rank
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘stengel van klimplant’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord rank ranken
verkleinwoord rankje rankjes

Zelfstandig naamwoord

rank v/m [3] [4]

  1. een gespecialiseerde stengel, blad of bladsteel voor ondersteuning en hechting
    • Die rank zat echt om het hele hek heen gekruld. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • ranken, rankenfries, rankenkast
Vertalingen
Woordherkomst en -opbouw
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen rankrankerrankst
verbogen rankerankererankste
partitief ranksrankers-

Bijvoeglijk naamwoord

rank [7] [8]

  1. slank, tenger, fijngebouwd
Afgeleide begrippen
  • rankpotig
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord rank staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Werkwoord

vervoeging van
ranken

rank

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ranken
    • Ik rank. 
  2. gebiedende wijs van ranken
    • Rank! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ranken
    • Rank je? 

Verwijzingen


Engels

Zelfstandig naamwoord

rank

  1. rang
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.