stamlid
Nederlands
Woordafbreking
- stam·lid
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van stam zn en lid zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stamlid | stamleden |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
stamlid o
- iemand die deel uitmaakt van een stam; iemand lid is van een bepaalde bevolkingsgroep
- Topstuk van de veiling was een houten sculptuur van de Asmat uit Papoea-Nieuw-Guinea. De tjsemen, ooit onderdeel van een meters hoge voorouderpaal, gesneden als herinnering aan een overleden stamlid, werd voor 6000 euro verkocht. De waarde was geschat op 1000 tot 1500 euro.[1]
- Vorige week deden de geruchten de ronde dat Geersen tijdens de opnames van het SBS-programma het bed zou hebben gedeeld met een stamlid. [2]
Synoniemen
- stamgenoot
Gangbaarheid
- Het woord stamlid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'stamlid' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- de Telegraaf 07 nov. 2017 Verzameling kunst Jan Wolkers levert 24.000 euro op
- de Telegraaf 28 okt. 2013 Mariska van Kolck reageert op boze Sylvia Geersen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.