stamlid

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stam·lid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stamlid stamleden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

stamlid o

  1. iemand die deel uitmaakt van een stam; iemand lid is van een bepaalde bevolkingsgroep
    • Topstuk van de veiling was een houten sculptuur van de Asmat uit Papoea-Nieuw-Guinea. De tjsemen, ooit onderdeel van een meters hoge voorouderpaal, gesneden als herinnering aan een overleden stamlid, werd voor 6000 euro verkocht. De waarde was geschat op 1000 tot 1500 euro.[1] 
    • Vorige week deden de geruchten de ronde dat Geersen tijdens de opnames van het SBS-programma het bed zou hebben gedeeld met een stamlid. [2] 
Synoniemen
  • stamgenoot
Antoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord stamlid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.