sputteren
Nederlands
Woordafbreking
- sput·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘pruttelende geluiden maken’ voor het eerst aangetroffen in 1912 [1]
- [1-3] frequentatief gevormd uit spuiten met het achtervoegsel -er
- [4] van het Engels sputter dat zelf weer van het Nederlandse sputteren is afgeleid
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
sputteren |
sputterde |
gesputterd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
sputteren
- kleine belletjes of druppeltjes spuug voortbrengen (zoals bij baby's)
- (figuurlijk) zonder overtuigingskracht blijven tegenspreken
- spetteren
- (techniek) proces om een oppervlak met een uiterst dun laagje metaal te bedekken
Gangbaarheid
- Het woord sputteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'sputteren' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.