spijkeren
Nederlands
Woordafbreking
- spij·ke·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
spijkeren |
spijkerde |
gespijkerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
spijkeren
- overgankelijk bevestigen door middel van spijkers
- Het was niet kant-en-klaar, dus hij moest het helemaal zelf in elkaar spijkeren.
Verwante begrippen
Hyponiemen
- aaneenspijkeren, aanspijkeren, bespijkeren, bijspijkeren, dichtspijkeren, inspijkeren, ontspijkeren, opspijkeren, overspijkeren, vastspijkeren, verspijkeren
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- De spijker op de kop slaan
het goede antwoord geven of oplossing vinden op het goede moment
Gangbaarheid
- Het woord spijkeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'spijkeren' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.