nagelen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·ge·len
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van nagel met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
nagelen
nagelde
genageld
zwak -d volledig

Werkwoord

nagelen

  1. overgankelijk met spijkers vastslaan
    • Dat zit genageld, niet gevezen. 
Hyponiemen
  • aannagelen, benagelen, doornagelen, overnagelen, vastnagelen, vernagelen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord nagelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.