nagelen
Nederlands
Woordafbreking
- na·ge·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
nagelen |
nagelde |
genageld |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
nagelen
- overgankelijk met spijkers vastslaan
- Dat zit genageld, niet gevezen.
Hyponiemen
- aannagelen, benagelen, doornagelen, overnagelen, vastnagelen, vernagelen
Gangbaarheid
- Het woord nagelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'nagelen' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.