spiering
Nederlands
Woordafbreking
- spie·ring
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘beenvis’ voor het eerst aangetroffen in 1210 [1]
- afgeleid van spier met het achtervoegsel -ing [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spiering | spieringen |
verkleinwoord | spierinkje | spierinkjes |
Zelfstandig naamwoord
spiering m
- (vissen) Osmerus eperlanus
, een klein zilverwit visje dat voorkomt in zowel zoet- als zoutwater
- Hij heeft spieringen in zijn aquarium.
Hyponiemen
- braadspiering, zandspiering
Afgeleide begrippen
- spieringsleper
Vertalingen
1. Osmerus eperlanus, een klein zilverwit visje dat voorkomt in zowel zoet- als zoutwater
Gangbaarheid
- Het woord spiering staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'spiering' herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.