speaker
Nederlands
Woordafbreking
- spea·ker
Woordherkomst en -opbouw
uit het Engels to speak
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | speaker | speakers |
verkleinwoord | speakertje | speakertjes |
Zelfstandig naamwoord
speaker m
- De speaker vroeg herhaaldelijk om stilte toen de parlementariërs luid door elkaar aan het praten waren.
- (elektronica) een apparaat dat een elektrisch signaal omzet naar geluid
- Hij had twee grote speakers in zijn huiskamer.
Gangbaarheid
- Het woord speaker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'speaker' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.