sommerhus

Deens
Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / ˈsʌmʌˌhuˀs /
Woordafbreking
  • som·mer·hus
Woordherkomst en -opbouw
  • Samenstelling van de Deense zelfstandige naamwoorden sommer en hus
Naar frequentie 14796
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   sommerhus     sommerhuset     sommerhuse     sommerhusene  
genitief   sommerhus'     sommerhusets     sommerhuses     sommerhusenes  

Zelfstandig naamwoord

sommerhus, o

  1. (bouwkunde) zomerhuis
  1. «Familie fandt skjulte kameraer i lejet sommerhus»
    Familie vond verborgen camera's in een gehuurd zomerhuis
Afgeleide begrippen
  • sommerhusejer
  • sommerhusområde
  • sommerhusudlejning


Noors
Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / ˈsɔməɾhʉːs /
Woordafbreking
  • som·mer·hus
Woordherkomst en -opbouw
  • Samenstelling van de Noorse zelfstandige naamwoorden sommer en hus
Naar frequentie 22392
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   sommerhus     sommerhuset     sommerhus     sommerhusa
sommerhusene  
genitief   sommerhus'     sommerhusets     sommerhus'     sommerhusas
sommerhusenes  

Zelfstandig naamwoord

sommerhus, o

  1. (bouwkunde) zomerhuis

Zelfstandig naamwoord

sommerhus, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van sommerhus
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.