snowboard
Nederlands
Woordafbreking
- snow·board
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels.
- samenstelling van snow zn en board zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | snowboard | snowboards snowboarden |
verkleinwoord | snowboardje | snowboardjes |
Zelfstandig naamwoord
snowboard o
- een soort skiplank
Vertalingen
1. een soort skiplank
Werkwoord
vervoeging van |
---|
snowboarden |
snowboard
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snowboarden
- Ik snowboard.
- gebiedende wijs van snowboarden
- Snowboard!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snowboarden
- Snowboard je?
Gangbaarheid
- Het woord snowboard staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'snowboard' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.