snowboard

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • snow·board
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord snowboard snowboards
snowboarden
verkleinwoord snowboardje snowboardjes

Zelfstandig naamwoord

snowboard o

  1. een soort skiplank
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
snowboarden

snowboard

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snowboarden
    • Ik snowboard. 
  2. gebiedende wijs van snowboarden
    • Snowboard! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snowboarden
    • Snowboard je? 

Gangbaarheid

  • Het woord snowboard staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie


Engels

enkelvoud meervoud
snowboard snowboards

Zelfstandig naamwoord

snowboard

  1. snowboard


Frans

Zelfstandig naamwoord

snowboard m

  1. snowboard


Italiaans

Zelfstandig naamwoord

snowboard m

  1. snowboard


Spaans

Zelfstandig naamwoord

snowboard m

  1. snowboard
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.