snoeihout

Nederlands

snoeihout voor het paasvuur
Uitspraak
Woordafbreking
  • snoei·hout
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord snoeihout
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

snoeihout o [1]

  1. de takken die men bij het snoeien van de bomen heeft gehaald
    • Volgens een gemeentemedewerker is het verbazingwekkend wat mensen de beesten desondanks allemaal voeren. ,,Aardappelschillen, rabarber, citrusfruit, uien, prei, vlees en vis. Maar ook snoeihout, planten en gemaaid gras. En dat mogen ze allemaal niet. Niet doen dus."[2] 
    • Veel snoeihout kon namelijk door de kou en de sneeuw niet in de ontheffingsvrije periode tussen 1 oktober en 15 maart worden verbrand. Dus hebben veel agrariërs de opbouw van een paasbult gebruikt om hun snoeiafval alsnog kwijt te raken.[3] 
Synoniemen
  • snoeiafval
Antoniemen
    Vertalingen

    Gangbaarheid

    • Het woord snoeihout staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
    98 %van de Nederlanders;
    99 %van de Vlamingen.

    Verwijzingen

    This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.