smiecht
Nederlands
Woordafbreking
- smiecht
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘smeerlap’ voor het eerst aangetroffen in 1899 [1]
- wellicht van smiegen "stiekem handelen"[2][3][4]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | smiecht | smiechten |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
smiecht m
- (scheldwoord) bedrieglijk persoon
- De smiecht had hem van een Moldavisch grietje afgetroggeld.[5]
- (scheldwoord) schoft, smeerlap
- Een vuile smiecht.
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
- smiechterig
Gangbaarheid
- Het woord smiecht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'smiecht' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
28 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "smiecht" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- smiecht op website: Etymologiebank.nl
- Vsevolod Garsjin, De beren en andere verhalen, 2011
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.