slimmerd
Nederlands
Woordafbreking
- slim·merd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | slimmerd | slimmerds |
verkleinwoord | slimmerdje | slimmerdjes |
Zelfstandig naamwoord
slimmerd m [1]
- een sluw iemand die slechte bedoelingen heeft
- Het klinkt ingewikkeld, en het is een beetje een gedoe om die vorm te vullen, maar de grote, ronde ijsballen (6 cm doorsnede) zien er wel tof uit. Je kan er ook bloemetjes of fruit in stoppen, wat het nog mooier maakt. Maar het kan ook zomaar zijn dat je 27 euro betaalt aan een groep slimmerds die je laten betalen voor bevroren water. [2]
- een intelligent, slim, schrander iemand
- Dirk was een slimmerd, want toen hij 24 was trouwde hij op zijn verjaardag, 3 februari 1910, de toen 23-jarige Martha Margaretha Raijmann.[3]
Synoniemen
- [1] goochemerd
- [2] kei, verstandige
Gangbaarheid
- Het woord slimmerd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'slimmerd' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Charlotte van ’t Wout 3 juni 2015
- NRC Georgina Verbaan 1 december 2016
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.