sleep
Nederlands
Woordafbreking
- sleep
Zelfstandig naamwoord
sleep m
- (verkeer), (scheepvaart) datgene wat gesleept wordt
- Hij had een sleepje om naar de garage te brengen.
- (kleding) een lange voortzetting van een jurk of rok die over de grond sleept
- Haar bruidsjurk had een lange kanten sleep.
Gangbaarheid
- Het woord sleep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'sleep' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen. |
Afgeleide begrippen
|
Engels
Uitspraak
- Geluid: sleep (VS) (hulp, bestand)
- IPA: /sliːp/
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to sleep |
he/she/it | sleeps |
verleden tijd | slept |
voltooid deelwoord |
slept |
onvoltooid deelwoord |
sleeping |
gebiedende wijs | sleep |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.