servet
Nederlands
Woordafbreking
- ser·vet
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘tafeldoekje’ voor het eerst aangetroffen in 1551 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | servet | servetten |
verkleinwoord | servetje | servetjes |
Zelfstandig naamwoord
servet o [3]
- een doek die men aan tafel gebruikt om er de mond en vingers mee af te vegen
- Er lagen een aantal papieren servetten op de toonbank bij de snackbar.
Hyponiemen
- dekservet
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- Te klein voor een tafellaken en te groot voor een servet
- Tussen servet en tafellaken zijn
niet bij de kleintjes maar ook niet bij de groten horen
Vertalingen
1. een doek die men aan tafel gebruikt om er de mond en vingers mee af te vegen
|
|
Gangbaarheid
- Het woord servet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'servet' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.