schuilhut
Nederlands
Woordafbreking
- schuil·hut
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van schuilen ww en hut zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schuilhut | schuilhutten |
verkleinwoord | schuilhutje | schuilhutjes |
Zelfstandig naamwoord
schuilhut v/m [1]
- een plaats waar men kan schuilen of zichzelf kan verschuilen
- „In Afrika is het ’s nachts ook rond het vriespunt. Cheeta’s zijn daarop gebouwd. Ze krijgen ’s winters een dikkere vacht. We hebben bovendien in hun schuilhut buiten een extra dikke laag stro gelegd, zodat ze daar lekker warm bij elkaar kunnen kruipen.”[2]
- Ze leren vuur maken (zonder lucifers natuurlijk), spoorzoeken, hindernissen nemen en een schuilhut bouwen. Er komen wolvenkenners en een natuurdetective en ze leren vaardigheden die nodig zijn om een echte boswachter van OERRR te worden, met een badge als bewijs.[3]
- Er is onduidelijkheid of het ook mogelijk is om via de SPOT die reisleiding bij zich had, ook een minder urgent signaal uitgezonden had kunnen worden. Nu wisten de Noren wel de locatie van de Nederlanders (bij een schuilhut), maar niet of zij in goede gezondheid of gewond en in acute nood waren.[4]
Gangbaarheid
- Het woord schuilhut staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'schuilhut' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- de Telegraaf 20 dec. 2016 Vrieskou deert kleine cheeta’s niet
- de Telegraaf 21 okt. 2015 Grootste natuurexpeditie ooit
- Tubantia Cyril Rosman 11-01-17 'Geen satelliettelefoon, wel noodknop'
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.