schuilen
Nederlands
Woordafbreking
- schui·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
schuilen |
school schuilde |
gescholen geschuild |
klasse 2
zwak -d |
volledig |
Werkwoord
schuilen
- inergatief zich verbergen
- Hij schuilt achter een boom.
- Zij scholen onder een brug voor de plotselinge stortbui.
- inergatief, (figuurlijk) ongezien aanwezig zijn
- Het gevaar schuilt ergens in de grote buitenwereld.[3]
Hyponiemen
- ontschuilen, opschuilen, verschuilen, wegschuilen
Afgeleide begrippen
- schuiladres, schuilgaan, schuilhoek, schuilhouden, schuilhut, schuilkelder, schuilkerk, schuilnaam, schuilplaats, schuilwinkel
Vertalingen
1. zich verbergen
Gangbaarheid
- Het woord schuilen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'schuilen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "schuilen" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- schuilen op website: Etymologiebank.nl
- G. Manenschijn, Riskante humaniteit: over de civilisatie van de gewelddadige mens, 2002, p. 42
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.