schooluur
Nederlands
Woordafbreking
- school·uur
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van school zn en uur zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schooluur | schooluren |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
schooluur o [1]
- één uur onderwijs op school
- In de wiskundeles kun je de tafels van vermenigvuldiging al springend opzeggen, je kunt een strekoefening inlassen midden in een schooluur en al fietsend naar het zwembad les krijgen over verkeersveiligheid. De Vlaamse onderwijsinspectie raadt de basisscholen aan om meer ambitie te tonen in het laten bewegen van hun leerlingen.[2]
- de tijd dat er les gegeven wordt
- De Kamer wil dat de bewindsvrouw uitvogelt hoe het komt dat leerkrachten zo weinig gebruik maken van de mogelijkheden om hun kwaliteiten te vergroten met behulp van een beurs. Leraren zeiden dat ze geen tijd hadden, waarop het mogelijk werd gemaakt extra vaardigheden op te doen tijdens schooluren.[3]
Gangbaarheid
- Het woord schooluur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'schooluur' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- de Standaard DONDERDAG 3 MEI 2018 Wiskundeles? Tijd om te springen en stretchen
- Het Parool 22 JUNI 2016 Kamer wil helderheid over bestedingen scholen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.