schemer

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  schemer    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈsxemər/
Woordafbreking
  • sche·mer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord schemer -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

schemer m

  1. de periode van verminderend licht tussen dag en nacht
Verwante begrippen
Hyponiemen
  • avondschemer
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord schemer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Werkwoord

vervoeging van
schemeren

schemer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schemeren
    • Ik schemer. 
  2. gebiedende wijs van schemeren
    • Schemer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schemeren
    • Schemer je? 
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.