rissen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  rissen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈrɪsə(n)/
Woordafbreking
  • ris·sen
Woordherkomst en -opbouw
  • [werkwoord] ris met het achtervoegsel -en [1]
  • [zelfstandig naamwoord] ris met uitgang -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
rissen
riste
gerist
zwak -t volledig

Werkwoord

rissen

  1. tot een bundel, 'ris', samenvoegen
  2. bessen of druiven in één beweging van een takje, 'ris', halen
  3. een bundel vlas, 'ris', over een scherpe rand heen en weer trekken om houtige deeltjes tussen de vezels vandaan te halen

Zelfstandig naamwoord

rissen mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord ris

Gangbaarheid

  • Het woord rissen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
57 %van de Nederlanders;
27 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.