restaurant

Een restaurant

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • res·tau·rant
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘eethuis’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1862 [1]
  • Naamwoord van handeling van restaureren met het achtervoegsel -ant [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord restaurant restaurants
verkleinwoord restaurantje restaurantjes

Zelfstandig naamwoord

restaurant o

  1. (horeca) uitgaansgelegenheid waar men tegen betaling een maaltijd kan nuttigen
    • Er is een restaurant om de hoek. 
Hyponiemen
  • luxerestaurant
  • meeneemrestaurant
  • museumrestaurant
  • nachtrestaurant
  • ontbijtrestaurant
  • pannenkoekenrestaurant
  • personeelsrestaurant
  • pizzarestaurant
  • schoolrestaurant
  • snelrestaurant
  • specialiteitenrestaurant
  • stamrestaurant
Afgeleide begrippen
  • restaurant-hotel
  • restaurantbezoek
  • restaurantbezoeker
  • restauranteigenaar
  • restaurantformule
  • restaurantgedeelte
  • restaurantgids
  • restauranthouder
  • restauranthoudster
  • restaurantkaart
  • restaurantketen
  • restaurantkeuken
  • restaurantkosten
  • restaurantmanager
  • restaurantpersoneel
  • restaurantrekening
  • restaurantschip
  • restaurantsector
  • restauranttafel
  • restaurantuitbater
  • restaurantweek
  • restaurantwezen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord restaurant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.