residu
Nederlands
Woordafbreking
- re·si·du
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘overblijfsel’ voor het eerst aangetroffen in 1488 [1]
- afgeleid van het Franse résidu of daarvoor van het Latijnse residuum (rest) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | residu | residu's residuen |
verkleinwoord | residuutje | residuutjes |
Verwante begrippen
- afbraakproduct, bezinksel
Hyponiemen
- extractieresidu
Gangbaarheid
- Het woord residu staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'residu' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "residu" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- residu op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.