recorder
Nederlands
Woordafbreking
- re·cor·der
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘toestel voor weergave van geluid’ voor het eerst aangetroffen in 1897 [1]
- van het Engels [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | recorder | recorders |
verkleinwoord | recordertje | recordertjes |
Hyponiemen
- bandrecorder, beeldrecorder, camerarecorder, cassetterecorder, cd-recorder, datrecorder, taperecorder, videorecorder, vluchtrecorder
Gangbaarheid
- Het woord recorder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'recorder' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
Engels
Afgeleide begrippen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.